zondag 27 oktober 2013

Waarom ik geen christen ben.


Waarom ik geen christen ben.

 

Ik groeide op in een rooms-katholiek gezin en ofschoon in de jaren zestig en vooral zeventig de ineenstorting van de roomse kerk in Nederland zich al stevig begon aan te kondigen, merkte ik daar weinig van. We gingen iedere zondag naar de kerk en verder ging ik naar een katholieke school. Op mijn basisschool kreeg ik twee jaar lang les van een 'broeder' en op de middelbare school waar ik in 1974 heen ging waren er bij mijn komst nog aardig wat paters werkzaam. Ik ben me ervan bewust dat ik nu al twee woorden heb gebruikt die alleen iets zeggen voor mensen met eenzelfde achtergrond en tenminste van mijn leeftijd. Verder weet niemand weer wat een 'broeder' en wat een 'pater' precies is.  Laat ik ook meteen zeggen dat ik mijn katholieke opvoeding niet als een last ervaar. Noch door de broeder noch de paters is ooit op onbehoorlijke wijze in me geknepen en een hekel aan kerkbezoek had ik eigenlijk ook niet. Daarin ben ik overigens wel een buitenbeentje. De meeste van mijn generatiegenoten hielden met dat kerkbezoek veel eerder op dan ik. Ze trouwden vaak nog wel 'in de kerk' en lieten hun kinderen dopen en Eerste Communie doen, maar dat was het dan wel. Hun kinderen doen dat niet meer.

In de vijfde klas van het vwo besloot ik om theologie te gaan studeren. Kort daarna wilde ik ook dominicaan worden en dan ben ik ook geworden en bijna vijftien jaar lang gebleven. Over de mensen die ik er heb leren kennen, heb ik niets lelijks te zeggen.  Er waren er onder hen die idiote politieke overtuigingen aanhingen en zich uit pure naïviteit soms begaven in kringen waar een verstandig mens weg zou moeten blijven. Zo was er een pater Derksen die er verstandig aan meende te doen zich in te laten met de 'vredespolitiek' van de DDR. Ik heb hem redelijk goed gekend en ben ervan overtuigd dat de man oprecht meende dat iedereen net zo aardig en idealistisch was als hijzelf. Dat is wat me bij veel christenen nog altijd treft. Een combinatie van onbeholpen, maar welgemeende vriendelijkheid en volkomen onbruikbare opvattingen over waar het met de mensheid heen moet.

Gelukkig deden de opvattingen van pater Derksen er weinig toe. De DDR zakte in elkaar en kort daarna het hele Warschaupact en de Sovjet-Unie. De laatste aan de kerken gelieerde organisatie die er nog in slaagde grote groepen mensen te mobiliseren, het 'Interkerkelijk Vredesberaad' (IKV), verloor toen ook rap aan betekenis. Ik weet eigenlijk niet of het nu nog bestaat. Ze maakten naam door het door hun georganiseerd verzet tegen de plaatsing van de 'neutronenbom', een wapen dat de nuttige bedoeling had het enorme overwicht aan tanks van het Warschaupact op de NAVO te neutraliseren. Ik was het er, begin twintig en onvoorstelbaar wereldvreemd, aanvankelijk ook allemaal mee eens. Men zegt wel eens dat je geen hart hebt als je jong bent en geen socialist en als dat waar is, had ik in ieder geval een kloppend hart. Men zegt ook dat je, als je veertig bent en nog steeds socialist, het erop wijst dat je geen hersens hebt. Hersens heb ik dus ook.

De geestelijk sfeer waarin ik me bevond werd in sterke mate bepaald door een nogal ruimhartige opvatting van documenten die door een vergadering van bisschoppen aan het begin van de jaren zestig waren opgesteld. Deze vergadering heet het Tweede Vaticaans Concilie. Eén van de, vanuit de belangen van de kerk beschouwde, domste besluiten van die vergadering was om toe te staan dat de mis in het vervolg in de 'volkstaal' (en dus niet langer in het Latijn) mocht worden gevierd. Verder hield deze vergadering de middeleeuwse achterlijkheden van de kerk gewoon in stand. Ze bleef een hiërarchische en daardoor structureel disfunctionerende organisatie met een absoluut vorst aan het hoofd. De door haar uitgedragen seksuele moraal bleef eveneens te belachelijk voor woorden maar werd en wordt gelukkig door vrijwel alle katholieken genegeerd.

Ik bevond me in kringen die de 'liturgische vernieuwing' omhelsden en zich verder moeite gaven om aan te tonen dat die voornoemde vergadering van bejaarde mannen allerlei dingen hadden gezegd die ze helemaal niet gezegd hadden. Voorts lazen velen in mijn omgeving de bijbel als een boek waarin veel behartenswaardigs werd meegedeeld over de inrichting van de samenleving. Men negeerde daarbij de talloze beschrijvingen van zaken die we heden ten dage afkeuren, zoals de goddelijke opdrachten aan een zekere Jozua om allerlei volkeren uit te moorden. Ook werden allerhande bizarre voorschriften van liturgische aard terzijde geschoven. Op het gebied van de ethiek werden de paar rode draden die in deze chaotische verzameling te trekken zijn, namelijk terzake de ronde afwijzing van homoseksualiteit en de nadrukkelijk onderstreepte ondergeschikte positie van vrouwen, door middel van ingewikkelde beschouwingen, weggemasseerd. Tevens klampte (en klampt) men zich vast aan enkele sporadische aanklachten van maatschappelijke wantoestanden die zich in het oude Israël voordeden. In Zuid-Amerika inspireerde dit groepen priesters en een enkele bisschop om zich luid en duidelijk uit te spreken tegen abjecte militaire regimes. De huidige paus was daar overigens niet bij. Sommigen gingen verder en omhelsden het socialisme of communisme, aangezien de door deze negentiende-eeuwse politieke theorieën naar hun oordeel het best uitdrukking gaven aan hetgeen door Jezus werd nagestreefd. Men noemde dit 'de theologie van de bevrijding' of 'de bevrijdingstheologie'.

Er is, zoals ik hieronder zal betogen, weinig in de bijbel te vinden dat politiek enige relevantie heeft. Zo ben ik er bijvoorbeeld ook nu nog steeds op tegen dat mensen worden uitgebuit, vervolgt en door hun overheden getreiterd. Ik heb daar de profeet Jesaja echter helemaal niet voor nodig. Christenen vinden het echter wel van belang dat hun denken en handelen overeenstemt met wat er in de bijbel staat. Dat is onmogelijk aangezien de bijbel wemelt van de tegenstrijdige aanwijzingen die allemaal aan God worden toegedicht. In de jaren dat ik nog christen was, was daar echter iets op gevonden. Het heette 'hermeneutiek' (uitlegkunde) en kwam erop neer dat het je vrij stond passages die je onwelgevallig waren te negeren en andere overmatig te belichten. Er was in die tijd een pater die zich onledig hield met het schrijven van boeken die even onbegrijpelijk en verward als dik waren. Vaticaanse autoriteiten droegen in de vroege jaren tachtig erg bij aan zijn bekendheid doordat ze hem over zijn opvattingen een kerkelijk proces aandeden. Daarna gingen mensen proberen zijn boeken te begrijpen, wat niet echt lukte omdat ze een onbegrijpelijke hoeveelheid wartaal bevatten. Maar zoals dat gaat met denkers: als ze zich verward uitdrukken winnen ze aan invloed, aangezien het duistere gewoonlijk wordt verward met het diepzinnige.

Zo is het erg moeilijk, om niet te zeggen onmogelijk, om te achterhalen wat 'Jezus' eigenlijk wilde. Over Jezus zijn in de eerste eeuw na zijn jammerlijk overlijden, een aantal boeken geschreven die allemaal ten doel hebben de lezer ervan te overtuigen dat deze jongeman een zeer bijzondere relatie met de joodse God had. Deze joodse godsvoorstelling heeft zijn wortels in de verering van een aantal semitische stamgoden die in de loop der tijd tot één goddelijke gestalte zijn versmolten. De oorspronkelijke godinnen die deze stamgoden vergezelden zijn allemaal uit de joodse voorstellingswereld verdwenen. De vereerders van 'Jahwe' (niet Jehova, die godsnaam berust echt op een gebrekkige kennis van het Hebreeuws) hadden het ongemak dat ze op een strategisch belangrijke positie woonden en dus bijna voortdurend het slachtoffer werden van de expansiedrift van de wereldrijken die hen omringden. Alleen rond de 11de eeuw voor onze jaartelling heeft het door hen bewoonde gebied politiek en militair mogelijk iets voorgesteld, dit ten gevolge van een agressieve en succesvolle expansiepolitiek, gevoerd door een zekere David. Zekerheid hieromtrent is echter niet te geven. Het lijkt niet onwaarschijnlijk om te vooronderstellen dat allerlei zaken die aan 'koning David' worden toegeschreven de vrucht zijn van literaire fictie, zoals dat ook het geval is met bijvoorbeeld koning Arthur. Het is in ieder geval een grandioze geestelijke prestatie geweest dat dit minuscule volkje zijn eigen religieuze voorstellingen zo heeft weten op te pompen dat er een wereldwijde invloed van is uitgegaan.

De joodse gave tot het leggen van verbindingen tussen literaire verbeeldingskracht en morele dwingelandij is ook krachtig aan het werk als het gaat over 'Jezus.' Er zijn allerlei redenen om aan te nemen dat hij echt geleefd heeft, maar vrijwel alles wat over hem verteld wordt moet met een grote korrel zout worden genomen. Dat begint al met de verhalen die over de zwangerschap van zijn moeder en zijn geboorte worden verteld. Een zekere Maria (Marjam) zou een engel op bezoek hebben gehad en kort daarna zwanger zijn geworden ofschoon ze, naar het woord dat een van de 'biografen' van Jezus haar in de mond legt 'ze geen man bekende'.

Een historisch niet te onderbouwen, maar ook niet helemaal onaannemelijke theorie is dat zij zwanger is geraakt van een Romeinse soldaat die in de buurt van haar woonplaats Nazareth gelegerd was. Het zou om een verkrachting kunnen gaan, of om een voorbijgaande verliefdheid of, wie zal het zeggen, om seksuele diensten in ruil voor geld. Hoe dan ook, een zekere Celsus beweert in de tweede eeuw dat een soldaat genaamd Pantera de vader van Jezus is geweest. Er is verder niets dat deze claim ondersteunt, maar dat er iets van klopt kan evenmin worden uitgesloten. Psychologisch is deze gedachte wel aantrekkelijk. Een buitenechtelijk kind groeit op in het geestelijk benauwde klimaat van een dorpje in de eerste eeuw. Natuurlijk is het iedereen bekend dat Jeshua (Jezus, en nu hou ik verder op met interessantdoenerij met betrekking tot de namen) niet het kind is van Jozef. Pesterijen en sociale uitsluiting lijken het logisch gevolg en ook een moeder die haar zoontje beschermt door hem een goddelijke oorsprong toe te dichten is niet onvoorstelbaar. In ieder geval leidt het tot een coherenter verhaal dan de absurde claims van maagdelijke geboorte. Bethlehem als geboorteplaats is zeer onwaarschijnlijk en is door de 'biograaf' Lucas verzonnen omdat hij de lezer wil laten geloven dat Jezus de 'Messias' is.

Als hij een jaar of dertig is gaat deze Jezus aan de wandel. Er worden hem genezingen toegedicht en hij zou zelfs een dode tot leven hebben gewekt. Vrijwel al die beschrijvingen van zijn wonderen dienen propagandistische doelen. Voorts riep hij mensen op zich voor te bereiden op het 'koninkrijk der hemelen'. In dit door God (die hij zijn 'pappa' noemt, wat nog nooit iemand gedaan had en wijst op een eigenzinnig, maar ook wel pathologisch fantasieleven) bestuurde rijk is geen plaats voor rijken en machtigen en dit is een boodschap die uiteraard sterk appelleert aan de grote massa die door weinig fabelachtig rijken wordt onderdrukt en uitgezogen. Het is niet meer na te gaan hoe 'de historische Jezus' zich heeft verhouden tot de joodse rituele voorschriften van zijn tijd. De verschillende bronteksten brengen tot slechts tot uitdrukking dat hierover onder de eerste volgelingen van Jezus een levendige discussie gaande was en dat iedere auteur zijn eigen opvattingen door Jezus liet verwoorden.

Hij begeeft zich naar Jeruzalem en wordt daar door de Romeinse overheid gearresteerd en ter dood gebracht door kruisiging. De rol die joodse gezagsdragers daarbij zouden hebben gespeeld is waarschijnlijk verzonnen. Na zijn dood zou Jezus aan zijn meest nabije volgelingen zijn verschenen. Deze verschijningen houden na een dag of veertig op.  

Het is onwaarschijnlijk dat het leven van deze tragische figuur veel invloed zou hebben gekregen als niet een zekere Saulus (die zich later Paulus zou noemen) zich bij de christelijke beweging zou hebben aangesloten. Paulus transformeert het geloof in Jezus in een soort mysteriegodsdienst waarvan ook voor niet-joden een zekere aantrekkingskracht uitging. In de daarop volgende eeuwen worden de christenen regelmatig vervolgd, maar de beweging blijft zich uitbreiden. Over de oorzaken daarvan kan men slechts gissen. Ook in onze tijd zien we soms wonderlijke figuren erin slagen een groot aanzien te verwerven en volgelingen om zich heen te verzamelen. In ieder geval is het zo dat vanaf de derde eeuw het christendom een opmars begint naar de geestelijke alleenheerschappij over het romeinse rijk en er, na de ondergang van dat rijk in het westen, ook in slaagt de nieuwe Germaanse heersers tot het christendom te bekeren. Het is ontegenzeggelijk zo dat er van de kerk een matigende invloed uitgaat op de gewelddadigheid die zo kenmerkend is voor de vroege Middeleeuwen. Tegelijkertijd neemt de discriminatie en gewelddadigheid tegen de overal over dat voormalige romeinse rijk verspreid joden huiveringwekkende vormen aan. Tegen het eind van de periode die we gewoon zijn 'de Middeleeuwen' te noemen worden vrouwen en andersdenkenden ook het slachtoffer van extreme gewelddadigheid en onverdraagzaamheid. De kerk wordt vanaf het moment dat de romeinse keizers zich tot het christendom bekeren, in steeds toenemende mate een factor in het politieke krachtenveld. Hiertegen wordt ook steeds door individuen en kleine groepen geprotesteerd. In de meeste gevallen worden deze protestbewegingen krachtig uitgeroeid. In een enkel geval slaagt de kerk dergelijke groepen een plaats te geven. Dit is bijvoorbeeld het geval met  een overduidelijk psychisch gestoorde jongeman die in de twaalfde eeuw leefde en waaraan de huidige bisschop van Rome zijn artiestennaam heeft ontleend. Zijn pathologische afkeer van voedsel en seks, voorliefde voor aan zichzelf toe te brengen pijn en verwondingen in combinatie met een grote literaire begaafdheid sprak veel van zijn tijdgenoten aan, aangezien ze meenden dat hij darmee belichaamde wat Jezus voorstond. Deel van zijn pathologie was dat hij een sterke behoefte voelde zich te onderwerpen. Hij projecteerde deze behoefte op de paus en deze was zo verstandig deze erratische geest de ruimte te geven. Naarmate hij ouder wordt worden zijn pathologieën steeds ernstiger en tasten op den duur ook zijn eerdere indrukwekkende literaire kwaliteiten aan. De verhalen over Franciscus' laatste levensjaren tonen ons een beklagenswaardig man die uiteraard niet de zorg krijgt, en ook niet kan krijgen, die hij nodig heeft. Hij wordt heilig verklaard. De roomse kerk legt sindsdien in toenemende een voorkeur aan de dag voor het ten voorbeeld stellen van annorexiapatiënten, hysterici, schizofrenen en mensen met een pathologische seksualiteit.

Niet lang na Franciscus' dood slaagt de kerk er dan in de door hem in gang gezette armoedebeweging grotendeel in ordelijke banen te leiden. Waar dat niet lukt, treedt men krachtig op.

Deze combinatie van onschadelijk maken en uitroeien mislukt eeuwen later bij een jonge Augustijner monnik die eveneens grote literaire begaafdheid aan de dag legt. Anders dan Franciscus van Assisi wordt deze Maarten Luther niet gekweld door sadomasochistische fantasieën en gehoorzaamheidscomplexen. Als men hem al een pathologie zou kunnen toedichten, dan is het een narcistische persoonlijkheidsstructuur, maar goed: wie heeft die niet? Maarten Luther trouwt met een voormalige non. Hij heeft verder de twijfelachtige verdienste de eerste antisemiet te zijn die zijn haat tegen de joden ook racistische trekken meegeeft. Ongeveer in dezelfde periode breekt een Geneefse advocaat met de roomse kerk. Deze Johannes Calvijn ontwerpt een heel nieuwe interpretatie van het christendom. Hij meent dat hij met zijn opvattingen een terugkeer naar de vermeende zuiverheid van de eerste christenen kan bewerken, maar daar is uiteraard geen sprake van, aangezien het in de zestiende (laat staan in de eenentwintigste) eeuw helemaal niet meer mogelijk was om op de wijze van de eerste christenen te leven en we er trouwens maar heel weinig over  weten. Eén merkwaardig aspect van de opvattingen van die eerste christenen is ons wel bekend en dat was dat maagdelijkheid, en dan vooral van vrouwen, in de eerste christengemeente in hoog aanzien stond. Calvijn en trouwens ook Luther, negeren dat echter en dit schept de mogelijkheid voor een vorm van kerkelijk leven die zich veel makkelijker laat inpassen aan de opkomende burgerlijke samenleving. Het is ook dan ook niet verrassend dat Calvijns leer veel weerklank vindt in stedelijke gebieden met een levendige burgerlijke cultuur.

De godsdienstige spanningen verbinden zich met allerlei politieke conflicten die op dat moment actueel zijn en leiden tot bloedige conflicten die met name in het Duitse Rijk tot een catastrofaal hoogtepunt komen. Uitgeput besluit men dat de vorst van een bepaald gebied bepaalt wat de godsdienst van zijn rijk zal zijn. Nog altijd is de positie van het christendom in Europa onomstreden, maar de vorm ervan is nu geheel en al voorwerp van politieke keuzes geworden. Het zal er, na enkele eeuwen toe leiden dat er een scheiding tussen kerk en staat tot stand komt en er ook ruimte ontstaat voor niet-christenen, eerst om rustig te leven en daarna om zelfs invloed te krijgen op het wetenschappelijk en politiek leven. Het leidde ertoe dat we de zegeningen kennen van een politiek leven dat zich autonoom ontwikkelt en van een wetenschap die zich niets gelegen laat liggen aan opvattingen die enkele duizenden jaren oud zijn en weinig inzicht bieden in hoe de stand van zaken in onze wereld is.

Het moet gezegd dat veel christenen hun best hebben gedaan en nog doen om zich met hun nieuwe, bescheiden positie op een positieve wijze te verstaan. Ik heb dat zelf ook lang geprobeerd. De intellectuele overwegingen die me deden besluiten ermee op te houden vloeien eruit voort dat het mij uitgesloten lijkt dat er zoiets bestaat als een god. De 'condition humaine' lijkt me het meest adequaat te worden uitgedrukt door af te zien van ieder beroep op een geheimzinnige macht die er invloed op uitoefent. Wij, de mensen, zijn het product van een aantal natuurlijke processen die in beginsel goed te begrijpen zijn en waarin geen enkele morele of esthetische overweging een rol heeft gespeeld, aangezien chemische en biologische processen noch door moraal noch door esthetiek worden aangestuurd. De mensengeschiedenis gaat zich pas zo'n honderdduizend jaar geleden van de dierengeschiedenis onderscheiden. Er is geen enkele reden om aan te nemen dat deze mensengeschiedenis het miljoenen jaren zal voortduren. Als ze door eigen toedoen, door de opkomst van een virus waartegen we ons niet kunnen wapenen of door een kosmisch toevalligheid tot haar eind komt, verwacht ik niet dat er een hemelse gestalte neerdaalt die ons allemaal eens gaat beoordelen. De tegenwerping dat ik dat niet 'kan bewijzen' is vrij onnozel: het is ook niet te 'bewijzen' dat kabouters niet bestaan, maar dat is geen reden om aan te nemen dat ze dat wel doen.

De opvattingen van de grote monotheïstische godsdiensten aangaande een goddelijke werkzaamheid in onze wereld lijken mij volstrekt onzinnig. Er zijn uit het christendom afkomstige elementen die we zeker moeten koesteren en er zijn wijze inzichten bewaard gebleven in jodendom en islam. Om van nut te zijn voor 'het goede leven' ontdoe ik ze echter altijd eerst van hun religieuze dimensie en beoordeel ik ze op hun humane merites. Dit brengt me ertoe, religieuze geschriften als de bijbel op te vatten als louter producten van de menselijke verbeeldings- en denkkracht, zoals ik dat ook bij Shakespeare, Tolstoj of Flaubert doe. Dit stelt mij in staat, een grandioze tekst als het lijdensverhaal te lezen als een vertelling over de manier waarop politieke macht (dis)functioneert. Op de manier waarop ik joden bejegen heeft het echter geen enkele invloed en ik voel me er evenmin door aangespoord om 'te doen wat Jezus gedaan heeft.' Over de historische Jezus, ik beschreef het hierboven, weten we weinig. Het weinige wat we weten biedt niet veel dat navolging verdient. Het lijkt mij bijvoorbeeld uiterst onverstandig je zijn vertrouwen op een fantasiefiguur (zijn 'papa') eigen te maken. Voorts lijk mij wat hij ons als overtuiging te kennen geeft aangaande 'het rijk der hemelen' gespeend van de meest elementaire inzichten in de werking van de menselijke psyche. Waar men het serieus in praktijk probeert te brengen resulteert het dan ook in troosteloze onderdrukking, seksuele pathologie en kleinzielige naijver en jaloezie. Naar mijn mening is de 'beste van alle werelden' de open en liberale samenleving waarin ik nu leef. Ik teken daarbij aan dat er van alles aan schort, maar dat er van religieuze zijde vooralsnog niet verwachten is dat aan de verbetering ervan bijdrages worden geleverd. Ook niet van de huidige paus, wiens ongetwijfeld ongeveinsde vriendelijkheid en gerichtheid op een sobere leefwijze natuurlijk aanspreekt, maar die ook sprookjes blijft verkondigen die tegen de nuchtere realiteit niet bestand zijn.

Ik voel verder geen enkele behoefte de geschiedenis van het christendom somberder voor te stellen dan nodig. De kerk heeft een beschavende en een destructieve rol gespeeld, soms tegelijkertijd.  Ze is niet beter of slechter dan andere menselijke instellingen. Het is een gelukkige ontwikkeling dat er een generatie historici aantreedt die niet langer belast is met de drang het christendom te verdedigen noch om het aan te vallen. Dit zal een nieuw en nuchterder beeld gaan geven van de geschiedenis van het christendom, die, wat je er verder ook van vindt, ook onze eigen geschiedenis is.

Voor de toekomst hoop ik dat de ingezette teloorgang van het christendom doorzet. Ik heb er niets op tegen dat mensen bij elkaar komen om de bijbel te lezen en wat dies meer zij, maar meen wel dat we de laatste restjes van de verzuiling echt moeten opruimen. Zo vind ik het ongehoord dat er nog altijd zoveel katholieke en christelijke scholen bestaan en dat er op de publieke omroep onevenredig veel zendtijd gaat naar zendgemachtigden met een christelijke achtergrond. Iedereen weet dat de door de kerken opgegeven ledenaantallen op niets anders berusten dan het feit dat mensen ooit gedoopt zijn. Het aantal mensen dat werkelijk nog enige band met de kerken voelt is zeer gering en rechtvaardigt niet zo'n grote invloed van christelijke organisaties in onderwijs en omroep. Maar goed, het zij zo. Het doet me intens genoegen te zien dat het CDA steeds verder marginaliseert. De trouwe aanhang van 11.6 zetels zal door versterving steeds verder dalen en dat is alleen maar goed.

Van het katholicisme gaat uitsluitend van de traditionele liturgie nog enig romantisch appel op mij uit. Het kan mij er daarbij niet traditioneel genoeg aan toegaan. Ondertussen geloof ik er geen woord van, maar het theatrale karakter ervan biedt ruimte aan mijn voor schoonheid ontvankelijke persoonlijkheid. Alles wat sinds de jaren zestig is voortgebracht vind ik vooral stijlloos en lelijk. Maar het staat iedereen natuurlijk vrij te doen wat hij of zij wil. Het maakt ook niet uit. Bevreemdend vind ik de neiging van mensen die binnen de katholieke willen blijven en die tegelijk van andere katholieken verwachten dat ze zich aan hun protestantiserende opvattingen aanpassen. Maar dat is een kwestie die mij verder niet aangaat, aangezien ik niet bij deze club hoor.

De enige religie waarvan ik enig appel vindt uitgaan is zen, ofschoon dit meer een filosofische beweging is dan een religie. Mij dunkt dat er daar, naast heel veel humbug, enkele inzichten vorm hebben gekregen die werkelijk bijdragen tot een gelukkig leven. Meer dan een zen-aanhanger ben ik echter 'man van de letteren'. Zolang ik nog kan lezen en schrijven zal ik doorleven. Wordt dat, door de onvermijdelijke verduistering van de geest die me aan het eind van mijn leven te wachten staat onmogelijk, dan hoop ik dat ik in staat ben er zelf een einde te maken of, beter nog, daarbij deskundige hulp te krijgen. Daarna houdt het namelijk op en dát vind ik nu een van de meest troostrijke zekerheden die het atheïsme je bieden kan.

maandag 21 oktober 2013

Zwarte Piet.

Ben even in de schrijfmodus, dus laat ik er nu ook eens wat inhoudelijks over zeggen. Eigenlijk interesseert het me geen bal. Degenen die denken dat Zwarte Piet echt zwart is zitten in de onderbouw van het primair onderwijs en zijn nog niet zo goed in staat subtekstuele verbanden te leggen. Iedere Nederlander die ouder is dan, pakweg, zeven jaar, weet dat Zwarte Piet geen échte neger... is. Geen blanke Nederlander laat het beeld dat hij van gekleurde mensen heeft dus bepalen door Zwarte Piet. Datzelfde geldt trouwens voor de rol die Sinterklaas speelt in de beeldvorming jegens katholieke bisschoppen: Wij weten dat de Sint geen echte roomse bisschop is en daarom durven we onze kinderen ook met een gerust hart bij hem op schoot te laten zitten. Ik tart iedereen diemeent dat Zwarte Piet wel een rol speelt in raciale beeldvorming door middel van serieus wetenschappelijk onderzoek aan te tonen dat er een correlatie bestaat tussen een positieve houding ten aanzien van de rol van Zwarte Piet en racistische vooroordelen.
De emoties in het 'pro-Zwarte-Pietkamp' kan ik dus ook goed begrijpen. Je wordt namelijk voor debiel versleten door een groep mensen die in ernst lijkt te denken dat racistische gevoelens veroorzaakt worden door een figuur in een kinderfeest. Ik vind, bijvoorbeeld, het Sinterklaasfeest grappig. Ik heb jaren afwisselend Zwarte Piet en Sinterklaas gespeeld. Noch de kinderen voor wie ik het speelde noch ikzelf hebben ooit enige relatie gelegd tussen 'domme Piet' en 'domme negers.' Ondertussen zijn er wel domme kleurlingen (Prem bijvoorbeeld), maar ze worden in ruime mate vergezeld door achterlijke blanken zoals, om even bij 's lands borreltafel te blijven, Jan Mulder. En zo heb je vervelende vrouwen, irritante homo's en onaangename Marokkanen. Ik zou ervoor willen pleiten mensen op hun individuele kwaliteiten te beoordelen.

Het hele debat over Zwarte Piet doet me erg denken aan de 'taalzuiveringen' van vroeger politiek correcten met een beperkte intelligentie: ineens moest je 'witten' gaan zeggen in plaats van blanken. Dat Engelstalige voorstanders van Zuid-Afrikaanse apartheid en oerwoudgeluiden uitstotende hooligans het over 'whites' hadden ontging deze simpele zielen. Sekseneutrale woordkeuze was ook zoiets. Uit de tijd dat ik nog christen was herinner ik me dat het in kringen van 'progressieve christenen' erg in was om zich daarmee bezig te houden. Marginalen houden zich kennelijk graag met marginale problemen bezig.

Want dat is de Zwarte-Pietdiscussie. Een non-probleem. Ondertussen is het namelijk wel zo dat hoog opgeleide jongeren met een Arabische achternaam moeilijker aan een baan komen dan de blanke jongens en meisjes die De Vries of Van der Steen heten. Een mevrouw die, om aandacht te trekken, bij elkaar verzint dat ze door 'een jongeman met een noordafrikaans uiterlijk' in elkaar geslagen is, krijgt, zonder dat er enig onderzoek aan vooraf is gegaan, een kop in chocoladeletters in De Telegraaf. En zo kan ik nog wel even doorgaan. Ik zou het toejuichen als de burgemeester van Amsterdam zijn kostbare tijd aan de bestrijding van dit soort zaken zou wijden, in plaats van over Zwarte Piet te gaan praten met een aantal frustraten en beroepsquerulanten.

zondag 8 september 2013

Gerard Reve. De avonden.

Dit is zo'n boek waar je als leraar Nederlands mee in je maag zit. Het is wat je noemt een klassieker en de meeste liefhebbers van literatuur vinden het ook een mooi boek. Je leerlingen echter vinden het in het algemeen niet om dóór te komen. Op mijn Facebookpagina schreef zo'n (oud-)leerling dat ook op: ik ga het eens proberen, of ik haar ervan kan overtuigen dat het eigenlijk wel een mooi boek is.
Ik doe dat maar eens in briefvorm want daar heb ik nu eens zin in.

Beste Deborah,

Ik kan me heel goed voorstellen dat je 'De avonden' een dodelijk saai boek vindt. Ik denk dat dat onder andere komt omdat er 'niets gebeurt'.  Er zit geen écht 'plot' in het boek, er zijn geen spannende gebeurtenissen, er is geen moord die wordt opgelost en ook geen liefdesprobleem dat overwonnen moet worden.

De schrijver, Gerard Reve, wil ook helemaal niet zo'n soort boek schrijven. Wat hij doet is een 'tijdsbeeld geven' en een 'portret maken.' Reve geeft, zoals dat heet 'een tijdsbeeld.' Om zo'n soort roman op waarde te kunnen schatten moet je als lezer(es) met een heel andere instelling gaan lezen dan wanneer je een spannend of hevig-romantisch boek gaat lezen. Je moet de sfeer die de schrijver oproept goed op je laten inwerken. De hele roman roept een sombere, bekrompen sfeer op. Er gebeurt niets omdat er ook werkelijk niets te beleven valt.

De tijd die Reve probeert te beschrijven is de tijd van de wederopbouw: de Tweede Wereldoorlog is net afgelopen (het boek speelt zich af in 1946). Nederland lag, na die oorlog, eigenlijk helemaal in puin. Er was weinig tijd voor 'leuke dingen' en er was trouwens helemaal geen geld voor. Als je filmbeelden uit die tijd ziet, krijg je echter het gevoel dat iedereen staat te popelen om het land weer op te bouwen. Het is arbeidsvreugde en enthousiasme wat de klok slaat. De Avonden geeft echter een heel ander beeld: de hoofdpersoon is absoluut geen levenslustige en positieve jongen. Hij is, wat ze wel eens een 'anti-held' noemen.

Om je een beetje in die tijd en in Frits' situatie te verplaatsen moet je eens proberen voor te stellen dat je zou opgroeien zonder televisie, computer en mobieltje. Zelfs een vaste telefoon is er niet. Het enige wat er is, is een radio, maar je vader en alleen hij bepaalt wat er beluisterd wordt.  's Avonds uitgaan is uitgesloten: er is namelijk niets waar je heen zou kunnen. Je gaat nooit op vakantie. Een dagje naar het strand is een belevenis. Het enige wat je kunt doen, is vrienden of vriendinnen thuis opzoeken en een beetje op hun kamer gaan hangen en kletsen. Als je geluk hebt, krijg je een kopje thee, want aan cola of andere frisdrank valt niet te denken, laat staan aan snoep, chips of ingewikkelder zoutjes. Dat is de sfeer die Reve probeert op te roepen.

Frits is zelf nou ook niet direct geslaagd in het leven: hij heeft een of ander suf kantoorbaantje en woont, 23 jaar oud, nog altijd bij zijn ouders. Dat was in die jaren ook niet ongebruikelijk: er was nijpende woningnood. Dat kwam doordat er in de oorlog nauwelijks was gebouwd en er ook een hoop kapotgeschoten was (denk alleen maar aan het centrum van Rotterdam). Enfin, er zijn allerlei redenen waarom Frits zich niet helemaal happy zal voelen. Je kunt er zelf vast nog wel meer voorbeelden van vinden.

Nu zou dit al stof genoeg zijn voor een tamelijk somber boek. Maar hier stopt Reve niet. Door het hele boek heen wordt er verwezen naar dood en verrotting (voor voorbeelden moet je maar eens het Wikipedia-artikel over Gerard Reves de Avonden lezen). De Avonden is dus ook, maar niet alleen wat door 'beroepslezers' wel eens een 'tijdsbeeld' wordt genoemd. Reve toont ook een bepaalde kijk op het leven zelf, op waar het in het leven op aan komt. En dat leven is geen pretje. Het is niet eens dat we allemaal vreselijke dingen meemaken, nee, lijkt Reve ons door de beschrijving van een periode uit het leven van Frits van Egters te willen laten zien, het ergste is dat we eigenlijk helemaal níets mee lijken te maken. En alsof dat niet erg genoeg is, gaan we ook nog eens dood.

Is er dan helemaal niks wat de moeite waard is? Er zijn wel schrijvers, vooral gedurende de eerste helft van de vorige eeuw, die romans schrijven die je dat gevoel geven. Een voorbeeld daarvan is de Franse schrijver Louis-Ferdinand Céline. Bij Céline is echt álles lelijk, slecht, onecht, verrot en ziek. Bij Reve is dat, vind ik, niet het geval. De laatste paar bladzijdes van De Avonden laten dat zien. Veel mensen, waaronder ikzelf, vinden die beschrijving van die oudejaarsavond bij Frits thuis bij de mooiste bladzijdes van de Nederlandse literatuur horen. Ik vind het erg knap van Reve dat hij zoiets onbenulligs als een discussie over een flesje 'wijn'  weet te verbinden met wat ik dan maar een 'levensgevoel' noem. Frits, zo denk ik, houdt ondanks alles toch wel veel van zijn ouders: het lukt hem alleen niet dat ook echt te laten merken. Daarvoor is de kloof tussen hem en zijn ouders te groot. Als je dan terugdenkt aan hoe hij met andere mensen omgaat, begrijp je ineens dat hij eigenlijk met niemand echt contact maakt. Ik zou dan ook zeggen dat eenzaamheid het thema van De Avonden is. Het bidden van Frits is eigenlijk, zou je kunnen zeggen, een soort wanhoopsdaad. Als je zó eenzaam bent als hij is, dan blijft er misschien niet veel meer over dan te hopen dat er misschien wel iets of iemand bestaat die je dan wél begrijpt.

Toen De Avonden voor het eerst in de boekhandel lag, waren er heel veel mensen die het een schandalig boek vonden. Een bekende schrijver uit die tijd, Godfried Bomans, schreef dat hij het boek beslist geen goed beeld van de jeugd vond geven en veel mensen waren dat met hem eens. Ik denk, eerlijk gezegd, dat Reve met dit boek het Nederland van vlak na de oorlog een spiegel voorhield waarin iets te zien was wat de meeste mensen liever niet zagen. En eerlijk gezegd is dat volgens mij wel wat literatuur moet doen.

Toch denk ik ook, dat maar weinig mensen zich, toen en nu zo ellendig voelden en voelen als Frits van Egters. Maar íets van zijn eenzaamheid herkennen we, denk ik, allemaal wel. We doen, geloof ik, allemaal wel vaak juist die mensen pijn waar we eigenlijk het meest van houden. Het positieve van zo'n somber boek als De Avonden is dat de hoofdpersoon het een stuk beroerder heeft dan de meesten van ons: dat lucht op. Het is net zoiets als een nare droom: als je wakker wordt, ben je blij dat het allemaal niet echt was. Maar omdat het allemaal zo somber is, kunnen we onze eigen 'somberheid' ook onder ogen zien: een boek als De Avonden kan ons daarbij helpen.

Nu even praktisch: ik weet zeker dat je op je SE literatuur goed gaat scoren als je uit kunt leggen waarom je denkt dat het thema van De Avonden 'eenzaamheid' is en  'dood' een motief. Tenslotte scoor je ook vast heel behoorlijk als je zou kunnen uitleggen waarom niet iedereen De Avonden alleen maar een somber boek vindt, maar dat veel mensen toch ook ontroerd raken door het machteloze gebed aan het eind, die bij voorbaat mislukte poging om de onvermijdelijke eenzaamheid te overwinnen.

Nu, ik hoop dat je er wat aan hebt. Ik zou het ook wel leuk vinden als jij, en andere scholieren die dit eventueel lezen, er op reageren. Het eerste waar ik benieuwd naar ben is of je door wat ik hier vertel, beter bent gaan begrijpen wat Reve eigenlijk wil zeggen. Mijn tweede vraag is of Frits van Egters nu een wat herkenbaarder personage voor je is geworden, of dat hij toch een volkomen vreemde voor je blijft. Ik ben benieuwd.

Patrick

zaterdag 24 augustus 2013


Dmitri Verhulst: de helaasheid der dingen.

Alweer een tijdje geleden gelezen, dus houd ik het kort. Misschien later nog meer. Het is een Bildungsroman, want het gaat over de opgroeiende Dmitri Verhulst. Maar het deftige Duitse woord Bildung betekent zoveel als 'vorming' en daarvan is weinig sprake. De kleine Dmitri groeit op in een soort stamverband van grootmoeder, ooms, ouders en broers voor wie het leven een cyclisch verloop heeft: ze zuipen, neuken, vechten, slapen hun roes uit en gaan weer zuipen. De beschrijving van de op het verloop van de Tour de France geënte zuipwedstrijd behoort tot het geestigste wat ik ooit gelezen heb. Een roman in de traditie van de Middeleeuwse Tijl Uilenspiegel (uiteraard niet  van die  zeikverhaaltjes over de castraat die Coster er in de negentiende eeuw van gemaakt heeft).

donderdag 22 augustus 2013

John Maxwell Coetzee: The Childhood of Jesus

Nee nee nee. Deze roman speelt zich NIET af in het Palestina van de eerste eeuw van onze jaartelling. Er komt geen timmerman in voor. Er is wel een vrouw die je met enige moeite tot maagd zou kunnen bestempelen, maar directe gelijkenissen met Maria zijn er (gelukkig) niet.

Coetzee is een schrijver die ik al enige tijd met belangstelling volg. Een blanke Zuidafrikaan die zich fel tegen apartheid heeft uitgelaten toen dat nog niet zonder nadelige gevolgen was, maar die eigenlijk maar één keer, en dan nog op een heel indirecte manier, over de politieke situatie in zijn land geschreven heeft. Iemand dus, die de moed of het noodlot heeft éénling te zijn.

Ook in zijn laatste roman, die ik enige tijd geleden in vertaling las, ontbreekt iedere directe verwijzing naar Zuid-Afrika. Het verhaal gaat over een man, Simon genaamd, die met het jongetje David, dat zijn zoon niet is, aankomt in een soort vluchtelingenopvang van een Spaanstalig land. Na enige moeite (de bureaucratie in het land heeft kafkiaanse trekken) vindt hij een baan als sjouwer in de haven en krijgt hij een flatje toegewezen. Daar leert hij Eleonora kennen en omdat hij er niet in slaagt de moeder van David te vinden en omdat hij van mening is dat een kind een moeder nog heeft laat hij David bij Eleonora achter. Als David naar school gaat blijkt dat hij er merkwaardige gedachten op nahoudt over hoe de wereld in elkaar zit.

Coetzee speelt een subtiel spel met de literaire Jezusfiguur van de evangelies. High-brow komisch is bijvoorbeeld het spel met wat in de christelijke theologie de pre-existentie van de Zoon  heet. David heeft geen moeder en de man die op een 'onvleselijke' manier zijn vader is, Simon, zoekt, net als God voor Jezus, een moeder voor hem uit. David wisselt verder typisch kinderlijke uitspraken af met hoogfilosofische reflecties zonder dat dit storend werkt. Net als bij Jezus rijst bij die uitspraken echter vaak de verdenking dat wat David zegt vooral diepzinnig klinkt omdat iedere verwijzing naar een werkelijkheid buiten de eigen fantasiewereld ontbreekt.

Een intrigerend boek. Ik las het in de Nederlandse vertaling (de kinderjaren van Jezus).

Uit het land van een perverse Kuifje: Herman Brusselmans' Van drie tot zes.


Onder Belgische kunstenaars, en dan met name onder de Walen, bestaat een sterke surrealistische stroming. Uitgesproken representanten in de beeldende kunst zijn René Margritte (een paar afbeeldingen van zijn schilderijen heb ik toegevoegd) en Hergé (de geestelijk vader van Tintin of Kuifje). Denk bij die laatste alleen maar eens aan het wonderlijke duo Janssen en Janssen, aan de bizarre professor Zonnebloem, of aan de merkwaardige omstandigheid dat kapitein Haddock steeds weer gebeld wordt door iemand die meent met slagerij Van Kampen van doen te hebben. De voorbeelden zijn legio. Het is verleidelijk de attractiviteit van vervreemdende kunst toe te schrijven aan het wonderlijk staatkundig gedrocht dat België is. Het is een land met een hoofdstad waar haast niemand Nederlands spreekt, maar die toch tot in detail de illusie moet wekken tweetalig te zijn.Een land waar nog niet zo lang geleden een onbenullige taalkwestie in een slechts door enkele achterlijke boeren bewoonde regio (de Voerstreek) tot een nationale crisis van formaat kon leiden.

Toch lijkt tegen deze verklaring wel iets in te brengen: het waren immers steeds de Franstaligen die zich aan dat absurdisme overgaven, zo lijkt het. Of is het misschien zo dat de Vlamingen hun hang naar bizarre oplossingen voor verzonnen problemen vooral eerder in de politiek dan in de kunst gestalte geven? Het lijkt erop, zeker sinds de opkomst van Vlaams-nationalistische partijen. Ieder weldenkend mens zou toch moeten begrijpen dat het opdelen van België in twee onafhankelijke staten tot onoplosbare problemen aanleiding geeft. Het deert de kiezers en gekozenen van Vlaams Belang en N-VA niet.

Al enige tijd echter is de Vlaamse letterkunde in de persoon van Herman Brusselmans verrijkt met een auteur die een sterke hang naar het absurdisme heeft. In het programma 'Boeken' van afgelopen week liet hij echter weten vooral geïnspireerd te zijn door Gerard Reve en die is zo Hollands als een schrijver maar zijn kan. Reves invulling van het rooms-katholicisme bijvoorbeeld is een vorm van religiositeit die alleen denkbaar is in een land dat in zijn lange tijd dominante calvinisme een traditie heeft van religieuze atomisering: voor de door de nood der tijden ontstane fusie van alle protestante kerken in Nederland waren er, als ik het goed heb, 97 verschillende kerkgenootschappen die zich ooit van de Nederlands-Hervormde Kerk hadden losgemaakt en tenminste drie stromingen bínnen die hervormde kerk. In zo'n land kan men ook licht op het idee komen de roomse vroomheid in reviaanse zin uit te werken tot een levensbeschouwing waarin God zich openbaart als een anaal te nemen ezel en waarin Maria, als moedergodin, wordt vereerd door voor haar beeltenis te masturberen.

Waals absurdisme lijkt Brusselmans dus ten enen male vreemd. Dat geldt echter evenzeer voor Reves homo-erotisch universum. Wat Brusselmans van Reve overneemt is het spel met de lezer. Wie Reve leest vraagt zich voortdurend af of de schrijver nu werkelijk meent wat hij zegt en zo ja, of opname in een psychiatrische kliniek dan niet dringend geboden is. Bij Brusselmans rijst dezelfde vraag. Willem Zundap laat zich voortdurend op de meest denigrerende manier uit over vrouwen en negers en de vrouwen laten zich dat ook probleemloos welgevallen.

Het leidt tot dialogen als die tussen Zundap en een zekere Anneke, waarin de eerste met grote stelligheid vaststelt dat 'een grote stijve lul' datgene is 'wat vrouwen willen van een man,' hetgeen door Anneke timide wordt beaamt. Haar Fabian heeft zo'n lul, zo vertrouwt ze Zundap toe, en zij beschrijft de gevolgen die dat heeft wanneer hij haar anaal neemt. Een korte uiteenzetting over stront en schijten mondt dan uit in de vraag waar Anneke eigenlijk schijt.

(..) op een toilet meneer Zundap, zei ze, 'al heb ik wel eens gescheten in het rapenveld van boer Peulis.' 'Wat een viezerik van een wijf,' dacht Zundap, schijten in het rapenveld. En die rapen moeten later opgegeten worden door nietsvermoedend vee. Wat heb ik medelijden met het vee. Bij zijn ouders thuis had hij ook altijd medelijden met het vee, zeker in de winter, als de dieren vastgeketend stonden in de stal. Hoe groot was z'n zin om de dieren te ontketenen en ze de vrijheid te schenken. De kloterij met vee is dat het met vrijheid niet veel kan aanvangen. Je mag een koe vrijlaten, maar op een terrasje een koffie gaan drinken, of een massagesalon binnenstappen voor een heilzame behandeling van botten en spieren, dat doet ze niet. (blz. 132-133).

Het is het soort humor waar vooral bepaalde Nederlandse cabaretiers (met Hans Teeuwen als meest uitgesproken representant) patent op lijken te hebben: er wordt een werkelijkheid opgeroepen die zelfs als fantasie onmogelijk lijkt, een werkelijkheid die, hoe nauwkeurig ook in de uitbeelding of beschrijving van een alledaagse omgeving, in haar kern onbestaanbaar is. Bij Teeuwen en enkele andere Nederlandse cabaretiers blijft het echt bij losse sketches. Teeuwens in de bek van een non schijtende 'ik' is een doorgedraaide karikatuur van een puberale corpsbal en verder niets. Brusselmans' personage Zundap is, ondanks sterke gelijkenis, toch wel meer dan dat. Zijn aan psychopathie grenzend egocentrisme heeft ook iets onweerstaanbaar charmants dat bij Teeuwens typetjes ontbreekt. Zundap is het  neefje van Patrick 'American Psycho' Bateman: waar de laatste echt moordt, is Zundaps geweld uitsluitend verbaal.

Deze verbale gewelddadigheid gaat soms te ver: ik bedoel daarmee niet dat Brusselmans mij of andere ervaren lezers moreel schokt, want dat doet hij niet. Ik bedoel dat het voortdurend roepen van 'vieze woordjes' makkelijk tot verveling kan leiden. Het spel met de lezer houdt op zulke momenten op: de associatie met een vierjarige die steeds maar heel hard 'poep' roept dringt zich te zeer op. Brusselmans lijkt aan te voelen dat een echt grote roman, nood heeft aan althans één moment van waarachtigheid. De poging om van Zundap ook een kant te laten zien die de lezer niet op afstand kan houden faalt echter jammerlijk omdat ze te oppervlakkig blijft en te abrupt getoond wordt.

Wat Brusselmans redt is niet de beschrijvingen van eenzaamheid die Reves alter ego's zo ontroerend toegankelijk maken ook voor wie noch homoseksueel noch pathologisch-religieus is, maar de humor van zijn tekenende en schilderende landgenoten Hergé en Margritte. Brusselmans is grappig omdat voelbaar wordt dat zijn half-impotente personage hardnekkig blijft verbergen dat hij zich eigenlijk een zielig mannetje voelt. Zundap leeft in een wereld gevuld met mensen die nooit door zijn virtuoze gezwets heen prikken. Het is de wereld van Kuifje: de omgeving lijkt realistisch maar wie goed kijkt ziet dat gebouwen, voertuigen en natuur iedere individualiteit ontberen en die daarom niet echt kunnen bestaan. Zo zijn ook Zundaps vrouwen 'niet echt'. In een echte wereld, met echte vrouwen, zou Zundap het niet lang redden.

 Wat Brusselmans dus verbeeldt is de abstracte fantasiewereld van iemand die de taal gebruikt om zichzelf staande te houden. Dat is wat hem voor veel lezers ondanks alle infantiel gezwets, toch tot een aantrekkelijk personage maakt: Zundap lukt wat velen van ons graag zouden kunnen maar waar we slechts in slagen: ons met een vlotte babbel overal doorheen kunnen slaan. En natuurlijk weten we ook wel dat dat nooit zal lukken. Een leven waarin we nooit met de mond vol tanden staan is onbestaanbaar. Het is echter het onvervreemdbaar recht van ontspanningslectuur en ontspanningscinema om ons even te laten dromen dat we iets zouden kunnen zijn wat we nooit zullen worden. De schrijver die hiervoor kiest, moet dan wél verdomd goed kunnen schrijven, anders wordt zijn schepping onverteerbaar vervelend.  Schrijven, dat kan Brusselmans. Als verhalenverteller is hij geen grootheid, maar als taalvirtuoos is hij dat wel.
Het zijn de opgeroepen en verrassende beelden, de geschifte ongeremdheid van over elkaar heen buitelende associaties en, niet te vergeten, de perfecte zinnen die Brusselmans' roman als ontspanningslectuur verteerbaar maken. Een aanrader dus voor een zestienjarige havo-scholier op zoek naar een boek voor zijn boekenlijst. Kuifje in Perversia.

woensdag 21 augustus 2013

Ernest Hemingway: The Old Man and the Sea

De flaptekst van de editie die ik las vermeldde dat deze novelle gaat over de menselijke zoektocht naar volmaaktheid. Er is inderdaad aanleiding om het verhaal als een parabel op te vatten.  De oude Cubaanse visser Santiago vangt, na vele vruchteloze pogingen een grote zwaardvis (een marlijn) die hij echter zo beschrijft dat het dier de mythische allure van een Eenhoorn aanneemt. Weliswaar is dit fabeldier geen zeedier: de eenhoorn is, zo weten alle lezers van Harry Potter, een paard met een gedraaide hoorn op het midden van zijn hoofd. Joanne Rowling grijpt in haar verhaal terug op middeleeuwse teksten die aan die hoorn een geneeskrachtige werking toeschrijven, maar er is ook een andere traditie waarin de eenhoorn wordt opgevat als een symbool van Jezus. Deze laatste variant sluit beter aan bij wat Santiago overkomt, de man die, als hij op het dier jaagt, de sensatie ondergaat van zijn hand die 'tegen het hout' doorboort lijkt te worden met een spijker.

De man, het fabeldier en de zoon van God, Wie niet nauwkeurig genoeg kijkt, zou zelfs God zelf nog in het verhaal kunnen ontdekken. Joe DiMaggio immers is in de eerste plaats de bijna gekende (één keer had Santiago de kans hem te zien, maar toen was hij nét niet op de juiste plaats: het is het verhaal van alle mystici. De uiteindelijke openbaring vindt elders plaats). Hij is ook degene van wie Santiago hoopt dat zijn vangst de goedkeuring zal kunnen wegdragen. Gelukkig blijft het hier niet bij: The Old Man and the Sea blijft geen allegorie van lijden en verlossing. Het is, anders gezegd, niet een soort 'hervertelling' van het christelijke verhaal. Het is een parabel, maar zonder God. Wat 'voor God' zou kunnen staan, de vis, brengt uiteindelijk niets tot stand: geen geluk en geen verlossing. De vis wordt verslonden door haaien en anders dan de Mensenzoon die na zijn ondergang een opmerkelijke comeback maakt als weldoend spook, verrijst de vis op geen enkele wijze: hij eindigt bij het grof vuil. De glorietijd van Santiago blijft achter hem liggen: het strand met de leeuwen wordt niet overtroffen noch de vergankelijke roem die hij verwierf met zijn legendarische overwinning als armworstelaar. Hij blijft straat- en straatarm, eenzaam en, bij zijn aankomst bijna letterlijk, op sterven na dood. DiMaggio, die in de eenzaamheid op zee kon uitgroeien tot goddelijke proporties, wordt weer gewoon de honkballer waarover de kranten schrijven die de oude man wil lezen.

Wat gebleven is, is 'the boy.' Uit alles is duidelijk dat Manolin allang meer man is dan jongen. Manolin drinkt bier, hij heeft geld, andere mensen in het dorp behandelen hem met respect, ja, doen zelfs wat hij van hen vraagt. Het laatste wat hem nog scheidt van volledig man te worden is dat hij ermee op gaat houden zijn vader te gehoorzamen. Het is duidelijk dat hij dat ook zal doen. Als de oude man nog gaat vissen (en wat moet hij anders) zal Manolin hem niet meer alleen laten gaan ook al zal hij zijn vader daarvoor moeten trotseren.

Het is ook duidelijk dat deze in zijn wereld van arme vissers succesvolle jongeman een diepe affectie voelt voor de man die hem al als vijfjarige meenam op zijn boot. Geen moment wordt die affectie sentimenteel. Het is niet goed voor te stellen dat Manolin en Santiago ooit een 'metroseksueel' gesprek zouden voeren over hun gevoelens. Ze praten over honkbal en over vis. De affectie die de jongen voelt voor de oude man uit zich in wat hij doet. Ze uit zich, in het begin nog enigszins verhuld, in nog iets anders: Als Manolin dan over iets anders praat dan honkbal en het rotsvaste vertrouwen dat hij heeft in het vermogen van de oude man om een grote vangst te doen, dan cijfert hij zichzelf volledig weg: I have still much to learn zegt hij, als hij een reden geeft om weer met de oude man mee te gaan.

Toen ik die zin las, heb ik het boek  terzijde gelegd. Ik heb talloze beschrijvingen van vriendschappen gelezen, maar in deze zin wordt iets getoond over wat vriendschap kan zijn. De jongen, die alleen nog maar 'jongen' is omdat de 'man' in zijn leven het in zijn ogen verdient om altijd 'dé man' te blijven, deinst er niet voor terug zijn  besef van eigenwaarde ondergeschikt te maken aan dat van de oude man. En de man weet dat ook. Op het dieptepunt van zijn queeste naar het hoogste wat hij kan bereiken, als de mislukking definitief is geworden en de strijd opgegeven, bedenkt de oude man dat zijn leven toch niet zo zinloos is als hij even geneigd is te geloven: I still have the boy.

Ondanks toespelingen op de christelijke traditie is the Old Man and the Sea geen christelijke parabel: het is met andere woorden geen allegorie op een verlossingsmythe, geen parabel over illusoire hoop, maar een ode op de vriendschap, die niet de dood overwint, maar die de verschrikkingen van het menselijk bestaan draaglijk maakt.