zaterdag 24 augustus 2013


Dmitri Verhulst: de helaasheid der dingen.

Alweer een tijdje geleden gelezen, dus houd ik het kort. Misschien later nog meer. Het is een Bildungsroman, want het gaat over de opgroeiende Dmitri Verhulst. Maar het deftige Duitse woord Bildung betekent zoveel als 'vorming' en daarvan is weinig sprake. De kleine Dmitri groeit op in een soort stamverband van grootmoeder, ooms, ouders en broers voor wie het leven een cyclisch verloop heeft: ze zuipen, neuken, vechten, slapen hun roes uit en gaan weer zuipen. De beschrijving van de op het verloop van de Tour de France geënte zuipwedstrijd behoort tot het geestigste wat ik ooit gelezen heb. Een roman in de traditie van de Middeleeuwse Tijl Uilenspiegel (uiteraard niet  van die  zeikverhaaltjes over de castraat die Coster er in de negentiende eeuw van gemaakt heeft).

donderdag 22 augustus 2013

John Maxwell Coetzee: The Childhood of Jesus

Nee nee nee. Deze roman speelt zich NIET af in het Palestina van de eerste eeuw van onze jaartelling. Er komt geen timmerman in voor. Er is wel een vrouw die je met enige moeite tot maagd zou kunnen bestempelen, maar directe gelijkenissen met Maria zijn er (gelukkig) niet.

Coetzee is een schrijver die ik al enige tijd met belangstelling volg. Een blanke Zuidafrikaan die zich fel tegen apartheid heeft uitgelaten toen dat nog niet zonder nadelige gevolgen was, maar die eigenlijk maar één keer, en dan nog op een heel indirecte manier, over de politieke situatie in zijn land geschreven heeft. Iemand dus, die de moed of het noodlot heeft éénling te zijn.

Ook in zijn laatste roman, die ik enige tijd geleden in vertaling las, ontbreekt iedere directe verwijzing naar Zuid-Afrika. Het verhaal gaat over een man, Simon genaamd, die met het jongetje David, dat zijn zoon niet is, aankomt in een soort vluchtelingenopvang van een Spaanstalig land. Na enige moeite (de bureaucratie in het land heeft kafkiaanse trekken) vindt hij een baan als sjouwer in de haven en krijgt hij een flatje toegewezen. Daar leert hij Eleonora kennen en omdat hij er niet in slaagt de moeder van David te vinden en omdat hij van mening is dat een kind een moeder nog heeft laat hij David bij Eleonora achter. Als David naar school gaat blijkt dat hij er merkwaardige gedachten op nahoudt over hoe de wereld in elkaar zit.

Coetzee speelt een subtiel spel met de literaire Jezusfiguur van de evangelies. High-brow komisch is bijvoorbeeld het spel met wat in de christelijke theologie de pre-existentie van de Zoon  heet. David heeft geen moeder en de man die op een 'onvleselijke' manier zijn vader is, Simon, zoekt, net als God voor Jezus, een moeder voor hem uit. David wisselt verder typisch kinderlijke uitspraken af met hoogfilosofische reflecties zonder dat dit storend werkt. Net als bij Jezus rijst bij die uitspraken echter vaak de verdenking dat wat David zegt vooral diepzinnig klinkt omdat iedere verwijzing naar een werkelijkheid buiten de eigen fantasiewereld ontbreekt.

Een intrigerend boek. Ik las het in de Nederlandse vertaling (de kinderjaren van Jezus).

Uit het land van een perverse Kuifje: Herman Brusselmans' Van drie tot zes.


Onder Belgische kunstenaars, en dan met name onder de Walen, bestaat een sterke surrealistische stroming. Uitgesproken representanten in de beeldende kunst zijn René Margritte (een paar afbeeldingen van zijn schilderijen heb ik toegevoegd) en Hergé (de geestelijk vader van Tintin of Kuifje). Denk bij die laatste alleen maar eens aan het wonderlijke duo Janssen en Janssen, aan de bizarre professor Zonnebloem, of aan de merkwaardige omstandigheid dat kapitein Haddock steeds weer gebeld wordt door iemand die meent met slagerij Van Kampen van doen te hebben. De voorbeelden zijn legio. Het is verleidelijk de attractiviteit van vervreemdende kunst toe te schrijven aan het wonderlijk staatkundig gedrocht dat België is. Het is een land met een hoofdstad waar haast niemand Nederlands spreekt, maar die toch tot in detail de illusie moet wekken tweetalig te zijn.Een land waar nog niet zo lang geleden een onbenullige taalkwestie in een slechts door enkele achterlijke boeren bewoonde regio (de Voerstreek) tot een nationale crisis van formaat kon leiden.

Toch lijkt tegen deze verklaring wel iets in te brengen: het waren immers steeds de Franstaligen die zich aan dat absurdisme overgaven, zo lijkt het. Of is het misschien zo dat de Vlamingen hun hang naar bizarre oplossingen voor verzonnen problemen vooral eerder in de politiek dan in de kunst gestalte geven? Het lijkt erop, zeker sinds de opkomst van Vlaams-nationalistische partijen. Ieder weldenkend mens zou toch moeten begrijpen dat het opdelen van België in twee onafhankelijke staten tot onoplosbare problemen aanleiding geeft. Het deert de kiezers en gekozenen van Vlaams Belang en N-VA niet.

Al enige tijd echter is de Vlaamse letterkunde in de persoon van Herman Brusselmans verrijkt met een auteur die een sterke hang naar het absurdisme heeft. In het programma 'Boeken' van afgelopen week liet hij echter weten vooral geïnspireerd te zijn door Gerard Reve en die is zo Hollands als een schrijver maar zijn kan. Reves invulling van het rooms-katholicisme bijvoorbeeld is een vorm van religiositeit die alleen denkbaar is in een land dat in zijn lange tijd dominante calvinisme een traditie heeft van religieuze atomisering: voor de door de nood der tijden ontstane fusie van alle protestante kerken in Nederland waren er, als ik het goed heb, 97 verschillende kerkgenootschappen die zich ooit van de Nederlands-Hervormde Kerk hadden losgemaakt en tenminste drie stromingen bínnen die hervormde kerk. In zo'n land kan men ook licht op het idee komen de roomse vroomheid in reviaanse zin uit te werken tot een levensbeschouwing waarin God zich openbaart als een anaal te nemen ezel en waarin Maria, als moedergodin, wordt vereerd door voor haar beeltenis te masturberen.

Waals absurdisme lijkt Brusselmans dus ten enen male vreemd. Dat geldt echter evenzeer voor Reves homo-erotisch universum. Wat Brusselmans van Reve overneemt is het spel met de lezer. Wie Reve leest vraagt zich voortdurend af of de schrijver nu werkelijk meent wat hij zegt en zo ja, of opname in een psychiatrische kliniek dan niet dringend geboden is. Bij Brusselmans rijst dezelfde vraag. Willem Zundap laat zich voortdurend op de meest denigrerende manier uit over vrouwen en negers en de vrouwen laten zich dat ook probleemloos welgevallen.

Het leidt tot dialogen als die tussen Zundap en een zekere Anneke, waarin de eerste met grote stelligheid vaststelt dat 'een grote stijve lul' datgene is 'wat vrouwen willen van een man,' hetgeen door Anneke timide wordt beaamt. Haar Fabian heeft zo'n lul, zo vertrouwt ze Zundap toe, en zij beschrijft de gevolgen die dat heeft wanneer hij haar anaal neemt. Een korte uiteenzetting over stront en schijten mondt dan uit in de vraag waar Anneke eigenlijk schijt.

(..) op een toilet meneer Zundap, zei ze, 'al heb ik wel eens gescheten in het rapenveld van boer Peulis.' 'Wat een viezerik van een wijf,' dacht Zundap, schijten in het rapenveld. En die rapen moeten later opgegeten worden door nietsvermoedend vee. Wat heb ik medelijden met het vee. Bij zijn ouders thuis had hij ook altijd medelijden met het vee, zeker in de winter, als de dieren vastgeketend stonden in de stal. Hoe groot was z'n zin om de dieren te ontketenen en ze de vrijheid te schenken. De kloterij met vee is dat het met vrijheid niet veel kan aanvangen. Je mag een koe vrijlaten, maar op een terrasje een koffie gaan drinken, of een massagesalon binnenstappen voor een heilzame behandeling van botten en spieren, dat doet ze niet. (blz. 132-133).

Het is het soort humor waar vooral bepaalde Nederlandse cabaretiers (met Hans Teeuwen als meest uitgesproken representant) patent op lijken te hebben: er wordt een werkelijkheid opgeroepen die zelfs als fantasie onmogelijk lijkt, een werkelijkheid die, hoe nauwkeurig ook in de uitbeelding of beschrijving van een alledaagse omgeving, in haar kern onbestaanbaar is. Bij Teeuwen en enkele andere Nederlandse cabaretiers blijft het echt bij losse sketches. Teeuwens in de bek van een non schijtende 'ik' is een doorgedraaide karikatuur van een puberale corpsbal en verder niets. Brusselmans' personage Zundap is, ondanks sterke gelijkenis, toch wel meer dan dat. Zijn aan psychopathie grenzend egocentrisme heeft ook iets onweerstaanbaar charmants dat bij Teeuwens typetjes ontbreekt. Zundap is het  neefje van Patrick 'American Psycho' Bateman: waar de laatste echt moordt, is Zundaps geweld uitsluitend verbaal.

Deze verbale gewelddadigheid gaat soms te ver: ik bedoel daarmee niet dat Brusselmans mij of andere ervaren lezers moreel schokt, want dat doet hij niet. Ik bedoel dat het voortdurend roepen van 'vieze woordjes' makkelijk tot verveling kan leiden. Het spel met de lezer houdt op zulke momenten op: de associatie met een vierjarige die steeds maar heel hard 'poep' roept dringt zich te zeer op. Brusselmans lijkt aan te voelen dat een echt grote roman, nood heeft aan althans één moment van waarachtigheid. De poging om van Zundap ook een kant te laten zien die de lezer niet op afstand kan houden faalt echter jammerlijk omdat ze te oppervlakkig blijft en te abrupt getoond wordt.

Wat Brusselmans redt is niet de beschrijvingen van eenzaamheid die Reves alter ego's zo ontroerend toegankelijk maken ook voor wie noch homoseksueel noch pathologisch-religieus is, maar de humor van zijn tekenende en schilderende landgenoten Hergé en Margritte. Brusselmans is grappig omdat voelbaar wordt dat zijn half-impotente personage hardnekkig blijft verbergen dat hij zich eigenlijk een zielig mannetje voelt. Zundap leeft in een wereld gevuld met mensen die nooit door zijn virtuoze gezwets heen prikken. Het is de wereld van Kuifje: de omgeving lijkt realistisch maar wie goed kijkt ziet dat gebouwen, voertuigen en natuur iedere individualiteit ontberen en die daarom niet echt kunnen bestaan. Zo zijn ook Zundaps vrouwen 'niet echt'. In een echte wereld, met echte vrouwen, zou Zundap het niet lang redden.

 Wat Brusselmans dus verbeeldt is de abstracte fantasiewereld van iemand die de taal gebruikt om zichzelf staande te houden. Dat is wat hem voor veel lezers ondanks alle infantiel gezwets, toch tot een aantrekkelijk personage maakt: Zundap lukt wat velen van ons graag zouden kunnen maar waar we slechts in slagen: ons met een vlotte babbel overal doorheen kunnen slaan. En natuurlijk weten we ook wel dat dat nooit zal lukken. Een leven waarin we nooit met de mond vol tanden staan is onbestaanbaar. Het is echter het onvervreemdbaar recht van ontspanningslectuur en ontspanningscinema om ons even te laten dromen dat we iets zouden kunnen zijn wat we nooit zullen worden. De schrijver die hiervoor kiest, moet dan wél verdomd goed kunnen schrijven, anders wordt zijn schepping onverteerbaar vervelend.  Schrijven, dat kan Brusselmans. Als verhalenverteller is hij geen grootheid, maar als taalvirtuoos is hij dat wel.
Het zijn de opgeroepen en verrassende beelden, de geschifte ongeremdheid van over elkaar heen buitelende associaties en, niet te vergeten, de perfecte zinnen die Brusselmans' roman als ontspanningslectuur verteerbaar maken. Een aanrader dus voor een zestienjarige havo-scholier op zoek naar een boek voor zijn boekenlijst. Kuifje in Perversia.

woensdag 21 augustus 2013

Ernest Hemingway: The Old Man and the Sea

De flaptekst van de editie die ik las vermeldde dat deze novelle gaat over de menselijke zoektocht naar volmaaktheid. Er is inderdaad aanleiding om het verhaal als een parabel op te vatten.  De oude Cubaanse visser Santiago vangt, na vele vruchteloze pogingen een grote zwaardvis (een marlijn) die hij echter zo beschrijft dat het dier de mythische allure van een Eenhoorn aanneemt. Weliswaar is dit fabeldier geen zeedier: de eenhoorn is, zo weten alle lezers van Harry Potter, een paard met een gedraaide hoorn op het midden van zijn hoofd. Joanne Rowling grijpt in haar verhaal terug op middeleeuwse teksten die aan die hoorn een geneeskrachtige werking toeschrijven, maar er is ook een andere traditie waarin de eenhoorn wordt opgevat als een symbool van Jezus. Deze laatste variant sluit beter aan bij wat Santiago overkomt, de man die, als hij op het dier jaagt, de sensatie ondergaat van zijn hand die 'tegen het hout' doorboort lijkt te worden met een spijker.

De man, het fabeldier en de zoon van God, Wie niet nauwkeurig genoeg kijkt, zou zelfs God zelf nog in het verhaal kunnen ontdekken. Joe DiMaggio immers is in de eerste plaats de bijna gekende (één keer had Santiago de kans hem te zien, maar toen was hij nét niet op de juiste plaats: het is het verhaal van alle mystici. De uiteindelijke openbaring vindt elders plaats). Hij is ook degene van wie Santiago hoopt dat zijn vangst de goedkeuring zal kunnen wegdragen. Gelukkig blijft het hier niet bij: The Old Man and the Sea blijft geen allegorie van lijden en verlossing. Het is, anders gezegd, niet een soort 'hervertelling' van het christelijke verhaal. Het is een parabel, maar zonder God. Wat 'voor God' zou kunnen staan, de vis, brengt uiteindelijk niets tot stand: geen geluk en geen verlossing. De vis wordt verslonden door haaien en anders dan de Mensenzoon die na zijn ondergang een opmerkelijke comeback maakt als weldoend spook, verrijst de vis op geen enkele wijze: hij eindigt bij het grof vuil. De glorietijd van Santiago blijft achter hem liggen: het strand met de leeuwen wordt niet overtroffen noch de vergankelijke roem die hij verwierf met zijn legendarische overwinning als armworstelaar. Hij blijft straat- en straatarm, eenzaam en, bij zijn aankomst bijna letterlijk, op sterven na dood. DiMaggio, die in de eenzaamheid op zee kon uitgroeien tot goddelijke proporties, wordt weer gewoon de honkballer waarover de kranten schrijven die de oude man wil lezen.

Wat gebleven is, is 'the boy.' Uit alles is duidelijk dat Manolin allang meer man is dan jongen. Manolin drinkt bier, hij heeft geld, andere mensen in het dorp behandelen hem met respect, ja, doen zelfs wat hij van hen vraagt. Het laatste wat hem nog scheidt van volledig man te worden is dat hij ermee op gaat houden zijn vader te gehoorzamen. Het is duidelijk dat hij dat ook zal doen. Als de oude man nog gaat vissen (en wat moet hij anders) zal Manolin hem niet meer alleen laten gaan ook al zal hij zijn vader daarvoor moeten trotseren.

Het is ook duidelijk dat deze in zijn wereld van arme vissers succesvolle jongeman een diepe affectie voelt voor de man die hem al als vijfjarige meenam op zijn boot. Geen moment wordt die affectie sentimenteel. Het is niet goed voor te stellen dat Manolin en Santiago ooit een 'metroseksueel' gesprek zouden voeren over hun gevoelens. Ze praten over honkbal en over vis. De affectie die de jongen voelt voor de oude man uit zich in wat hij doet. Ze uit zich, in het begin nog enigszins verhuld, in nog iets anders: Als Manolin dan over iets anders praat dan honkbal en het rotsvaste vertrouwen dat hij heeft in het vermogen van de oude man om een grote vangst te doen, dan cijfert hij zichzelf volledig weg: I have still much to learn zegt hij, als hij een reden geeft om weer met de oude man mee te gaan.

Toen ik die zin las, heb ik het boek  terzijde gelegd. Ik heb talloze beschrijvingen van vriendschappen gelezen, maar in deze zin wordt iets getoond over wat vriendschap kan zijn. De jongen, die alleen nog maar 'jongen' is omdat de 'man' in zijn leven het in zijn ogen verdient om altijd 'dé man' te blijven, deinst er niet voor terug zijn  besef van eigenwaarde ondergeschikt te maken aan dat van de oude man. En de man weet dat ook. Op het dieptepunt van zijn queeste naar het hoogste wat hij kan bereiken, als de mislukking definitief is geworden en de strijd opgegeven, bedenkt de oude man dat zijn leven toch niet zo zinloos is als hij even geneigd is te geloven: I still have the boy.

Ondanks toespelingen op de christelijke traditie is the Old Man and the Sea geen christelijke parabel: het is met andere woorden geen allegorie op een verlossingsmythe, geen parabel over illusoire hoop, maar een ode op de vriendschap, die niet de dood overwint, maar die de verschrikkingen van het menselijk bestaan draaglijk maakt.

Welkom

Woensdag, 21 augustus 2013.



Het is niet helemaal voor niks dat op de profielfoto boven mijn Facebook-pagina boeken te zien zijn. Ik kan namelijk niets bedenken dat, vanaf dat ik een jaar of acht ben, een belangrijker plaats in mijn leven heeft ingenomen dan het boek. Het enige wat enigszins in de buurt komt is muziek. Alle andere zaken staan op eerbiedige afstand. Lezen geeft mijn leven zin: alles wat ik verder doe staat in het perspectief van het lezen. Ik lees over muziek en het verdiept wat ik hoor. Ik lees over mensen en het verrijkt mijn vaak wat moeizame omgang met de overige leden van het menselijk geslacht. Als er een hemel is, dan moet ze gevuld zijn met boeken. De eeuwige aanschouwing Gods die de christenen beschouwden als de uiteindelijke bestemming van het menselijk bestaan, ze zou me dodelijk gaan vervelen. Ik kan het belang dat lezen voor me heeft ook iets aardser uitdrukken: als ik ooit zoveel geld zou hebben dat ik me op geen enkele wijze meer zorgen hoefde te maken over mijn levensonderhoud, dan zou ik me ergens op het Italiaanse platteland terugtrekken en daar mijn dagen hoofdzakelijk slijten met lezen. Het huis zou op een afgelegen plaats liggen, waar alleen vogels, de wind en de zee geluid zouden maken. Het zou tevens gevuld zijn met prachtige en kostbare boeken. Er zou ook muziek zijn, er zouden vaak mensen op bezoek komen, er zouden schilderijen zijn en beelden en zeker ook een ruimte waar films vertoond konden worden. Maar het hart zou toch gevormd worden door die bibliotheek.

Wat ik hierboven beschrijf zal net zomin werkelijkheid worden als een leven na de dood. En gelukkig woon ik in een deel van de wereld waar je zonder vrees alles kunt lezen wat je wilt en waar internet en openbare bibliotheek je toegang bieden tot alles wat je ooit zou kunnen willen lezen. Het hoeft nagenoeg niks te kosten: voor dertig euro ben je een jaar lang lid van de openbare bibliotheek, voor zestig euro heb je een pasje van de universiteitsbibliotheek. Ik prijs me gelukkig dat ik onderwijs genoten heb van leraren die het belang van een humanistische vorming nog beseften. Na mijn middelbareschooltijd kon ik Sartre lezen in het Frans, Thomas Mann in het Duits en Shakespeare in het Engels. Ik had opera's gezien, films van Truffaut. Voor Nederlands moest ik alles bij elkaar 24 boeken lezen en dat moest dan ook nog eens serieuze kost zijn. Ook voor Duits, Frans en Engels las ik, per taal, jaarlijks vier boeken in de bovenbouw.
Ik zal zeker niet zeggen dat ik alles wat ik las ook echt begreep. Wat ik wel meekreeg was dat lezen belangrijk was, dat literatuur ertoe deed. De rest van mijn leven bevestigt dat alleen maar. Door te lezen en', durf ik zeggen, eigenlijk alleen maar door te lezen verruim je je geest. Cultuur en ja, ik gebruik het woord toch, beschaving, stelt je in staat onzin te ontmaskeren, gebabbel te negeren. Lezen maakt je vrij. Literatuur leert je, dwars door alle praatjes heen, te ontdekken wat er in het leven écht toe doet.
Natuurlijk, er wordt veel geschreven wat nergens over gaat. En beroepshalve lees ik ook veel van die boeken. Soms zijn ze aardig, vaker vervelen ze je door hun onbeduidendheid. Zo heb ik het afgelopen halfjaar maar één oorspronkelijk Nederlandstalig boek gelezen dat het niveau van de amusementslectuur overstijgt (De rode loper van Thomas Rosenboom).
 
Tijdens de vakantie heb ik drie Engelstalige boeken gelezen die dat niveau vér overstegen. Het waren John Coetzee: The Childhood of Jesus (dat ik in vertaling heb gelezen), Tennessee Williams: Cat on a Hot Tin Roof en Ernest Hemingway. The Old Man and the Sea.
 
Op dit blog zal ik boeken bespreken die ertoe doen. Wie weet krijgt het nog eens twee of drie lezers. Het zou al meer zijn dan waarop ik durf hopen.